3 stappen om verschil en overeenkomsten in karakter met kinderen te bespreken
23 juni 2021
5 stappen om met kinderen te praten over verschillende gezinssamenstellingen
23 juni 2021
Toon alles

5 stappen om met kinderen te praten over verschillende woonvormen

In het tweede hoofdstuk van het grote ontdekboek Hé, wie ben jij? laten de 20 kinderen zien waar zij wonen.

Sommige kinderen wonen in een flat, anderen in een groot, vrijstaand huis, weer anderen  tussen de bergen, of in een gekleurd huis. En weet jij wie er woont in een huis dat gemaakt is van poep en modder?

Het is ontzettend waardevol en leerzaam, voor kinderen, maar ook voor jezelf, om samen verder in gesprek te gaan over de overeenkomsten en verschillen die zij opmerken. Want kinderen zien wel verschillen, alleen hechten ze er (nog) geen oordeel aan,  zoals volwassenen dat wel vaak doen.

Kinderen vinden het  juist vaak heel interessant om te zien hoe andere kinderen wonen en zien in ieder type woning een voordeel. Vanaf een flat heb je mooi uitzicht en heb je heel veel buren. In een klein huis is het heel gezellig en zijn papa of mama altijd dichtbij.

Als kinderen leren dat het goed is dat zij zo zonder oordeel en dus met respect voor iedereen, naar de wereld kijken, kunnen zij opgroeien in een vreedzamere wereld.

Maar dan is het wel van belang dat er openheid en oordoelloosheid is in het gesprek dat je met hen voert over (uiterlijke) verschillen en overeenkomsten. En daarvoor zijn er 3 stappen die je kunt volgen, om zo’n gesprek te voeren. Het hoofdstuk Hé, waar woon jij? vormt hierbij het uitgangspunt voor het gesprek.

 

STAP 1

Bespreek eerst alle huizen van de kinderen uit Hé, wie ben jij? en bekijk de plaatjes goed. Is er een huis bij dat lijkt op jullie huis? Of een huis dat jouw kind heel mooi of juist niet mooi vindt? Vraag ook waarom het dat vindt. Bedenk met elkaar per huis waarom je daar wel of niet zou willen wonen. Wat lijkt je fijn en wat niet? Waarom zou het betreffende kindje uit het boek dat huis fijn of niet fijn vinden?*

 

STAP 2

Indien relevant kun je bespreken waar de huizen van de kinderen staan, in welk land, in een stad of dorp. En vergelijk ook dat met jullie. Wonen jullie in een stad of een dorp? Of juist buitenaf? En wat vinden jullie daarvan?

 

STAP 3

Waarom wonen jullie waar jullie wonen? Waarom in dit land? Waarom in die plaats? Waarom in die straat? Waarom in dat huis?

 

STAP 4

Waar zou jouw kind willen wonen en waarom?

 

STAP 5

Hoe zou het ideale huis eruit zien van jouw kind?

 

Let erop dat je vooral je kind laat praten, stel alleen vragen. Op die manier leer je je kind zelf na te denken en je bevestigt het in de open manier waarop het naar de wereld kijkt.

* door je, met je kind, af te vragen waarom het kind uit het boek het fijn of niet fijn vindt om ergens te wonen, probeer je je in te leven in hem of haar. Dit stimuleert het empathisch vermogen (inlevingsvermogen) van je kind en leidt tot meer begrip van anderen.

 

VEEL PLEZIER!

[layerslider id=”22″]

 

 

Comments are closed.