In het derde hoofdstuk van het grote ontdekboek Hé, wie ben jij? laten de 20 kinderen zien met wie zij leven. Sommige kinderen wonen alleen met hun ouders en soms hebben ze ook broertjes of zusjes. Weer andere kinderen wonen ook met andere familieleden samen, of maken de dieren deel uit van het gezin.
Ieder kind groeit op in een ander gezin, een andere familie. En tegenwoordig zijn gezinssamenstellingen gevarieerder dan ooit. Al die diversiteit zie je terug in dit hoofdstuk van Hé, wie ben jij?.
Het is ontzettend waardevol en leerzaam, voor kinderen, maar ook voor jezelf, om samen verder in gesprek te gaan over de overeenkomsten en verschillen die zij opmerken. Want kinderen zien wel verschillen, alleen hechten ze er (nog) geen oordeel aan, zoals volwassenen dat wel vaak doen.
Voor kinderen is het heel normaal als een vriendje vertelt dat hij opgroeit met alleen een mama of juist met twee papa’s. Of dat zijn ouders gescheiden zijn. Ongetwijfeld zullen kinderen er vragen over stellen, maar probeer in zo’n gesprek vooral de redenering van je kind te volgen en niet meteen jouw antwoord of mening klaar te hebben.
Als kinderen namelijk leren dat het goed is dat zij zo zonder oordeel en dus met respect voor iedereen, naar de wereld kijken, kunnen zij opgroeien in een vreedzamere wereld.
Maar dan is het wel van belang dat er openheid en oordoelloosheid is in het gesprek dat je met hen voert over (uiterlijke) verschillen en overeenkomsten. En daarvoor zijn er 5 stappen die je kunt volgen, om zo’n gesprek te voeren. Het hoofdstuk Hé, met wie leef jij? vormt hierbij het uitgangspunt voor het gesprek.
Bespreek eerst alle families van de kinderen uit Hé, wie ben jij? en bekijk de plaatjes goed. Benoem wat je ziet en wie je ziet. Dus niet wat jij daarvan vindt.
Bedenk eens met elkaar of jullie voor ieder kindje uit het boek iemand kennen met eenzelfde soort gezinssamenstelling.
Kunnen jullie een gezin bedenken uit jullie omgeving dat anders is samengesteld dan de gezinnen uit het boek? Wat is er anders?
Bespreek dan hoe jullie gezin en familie is samengesteld. Begin met de personen met wie jullie in een huis wonen. Breid het daarna uit. Wie hoort er wel bij de familie maar woont niet bij jullie? Wie voelt als familie, maar is geen familie? En zijn er ook dieren die bij jullie gezin horen en die daardoor ook voelen als familie?
Vraag dan aan je kind wat het vindt van jullie gezin en familie. Is het blij met jullie gezin? Of zou je kind graag nog een broertje of zusje willen? Zou het graag willen dat de tweede ouder ook bij jullie zou wonen? Of zou het juist liever een zus hebben in plaats van een broer of andersom?
Let erop dat je vooral je kind laat praten, stel alleen vragen. Op die manier leer je je kind zelf na te denken en je bevestigt het in de open manier waarop het naar de wereld kijkt.
[layerslider id=”22″]